De meest voorkomende gebitsafwijkingen
Kruisbeet
Normaal gesproken is de boventandboog breder dan de ondertandboog waardoor de boventanden en -kiezen meer naar buiten staan dan de ondertanden en -kiezen.
Bij een kruisbeet vallen één of meerdere tanden/kiezen van de boventandboog bínnen de tanden/kiezen van de ondertandboog. Een kruisbeet kan achterin de mond bij de kiezen voor komen: een zgn. posterior kruisbeet of voorin de mond bij de tanden: een anterior kruisbeet. Vaak ontstaat het probleem als de bovenkaak te smal is ten opzichte van de onderkaak.
Een kruisbeet kan zorgen voor een ongelijke asymmetrische kaakgroei, overmatige gebitsslijtage en/of tandvleesrecessies (teruggetrokken tandvlees).
Open beet
Bij een open beet in het front, bij de voortanden, overlappen de voortanden elkaar niet als de kiezen op elkaar staan. Bij een open beet achterin, bij de kiezen, staan de voortanden wel op elkaar, maar komen de kiezen niet op elkaar. Een open beet kan ontstaan door een speen of door gewoontes zoals duimen, een verkeerde tongpositie en mondademhaling. Een openbeet kan zorgen voor spraak- en slikproblemen.
Diepe beet
Als er wordt dichtgebeten overlappen de boventanden de ondertanden te veel. Mogelijke gevolgen: de boventanden bijten in het tandvlees rond de ondertanden, de ondertanden bijten in het gehemelte en er kan overmatige slijtage aan de voortanden ontstaan.
Crowding
De tanden staan gedraaid en scheef over elkaar door ruimtegebrek. De tanden zijn hierbij te groot, de kaken te klein of het betreft een combinatie van beide.
Bij crowding is het lastig om de tanden goed schoon te houden waardoor er makkelijker gaatjes en tandvleesproblemen kunnen ontstaan. Ook kan er sneller aanslag en tandsteen blijven zitten. Verder is het esthetisch minder fraai.
Spacing
Er zitten spleetjes tussen de tanden. Dit kan doordat de tanden en kiezen (te) klein zijn, de kaken te groot of doordat er tanden of kiezen ontbreken. Of het betreft een combinatie van deze factoren.
Bij spacing kunnen etensresten tussen de tanden blijven zitten en mensen kunnen het als minder mooi ervaren.
Vergrote overjet (zgn. klasse II-occlusie)
De voortanden boven staan ver voor de voortanden onder. Dit wordt meestal veroorzaakt door een te ver naar achterliggende onderkaak, maar kan ook ontstaan als de boventanden te schuin naar voren zijn gegroeid of als de bovenkaak te ver naar voren ligt ten opzichte van de onderkaak.
Bij een vergrote overjet ontstaat ook vaak een diepe beet doordat de ondertanden uitgroeien richting het gehemelte.
Bij een vergrote overjet is het moeilijk om ontspannen de mond gesloten te houden wat tot mondademhaling leidt. Bij mondademhaling kunnen de tanden en het tandvlees uitdrogen wat meer kans op ontstoken tandvlees (gingivitis) en gaatjes (cariës) geeft. Ook kan door mondademhaling een lang smal gezicht ontstaan. Bij een eventuele val is de kans op schade aan de boventanden groter omdat ze vooruit steken en deze de klap sneller opvangen.
Een patiënt met een vergrote overjet wordt het liefst behandeld als deze nog in de groei zit.
Omgekeerde frontbeet (zgn. klasse III-occlusie)
De onderkaak is voorbij de bovenkaak gegroeid. In de volksmond wordt dit ook wel eens een ‘centenbak’ genoemd.
De mogelijke gevolgen zijn: overmatige gebitsslijtage, lastig kauwen en kaakgewrichtsklachten.