– Cariës, witte vlekken: Cariës (gaatjes) en blijvende verkleuringen (ontkalkingen) op tanden en kiezen kunnen ontstaan als de patiënt veel suikerhoudende producten eet en drinkt en onvoldoende regelmatig en/ of zorgvuldig tandenpoetst. Deze risico’s bestaan altijd, maar zijn groter tijdens een orthodontische behandeling. Daarom krijgt elke patiënt bij het begin van de behandeling uitgebreide mondhygiëne-instructie.
– Tandvleesproblemen: Als al bij het begin van een orthodontische behandeling het tandvlees ontstoken is, kan de behandeling de ontsteking verergeren. In het algemeen wordt de orthodontische behandeling dan ook uitgesteld tot het tandvlees wel gezond is (vaak na behandeling door een mondhygiënist of parodontoloog).
Tandvleesproblemen, die ontstaan tijdens de orthodontische behandeling, zijn meestal het gevolg van een matige mondhygiëne. Uw behandelaar zal u hierop wijzen en u eventueel voor behandeling ervan doorverwijzen naar uw tandarts, mondhygiënist of een parodontoloog. Indien de tandvleesproblemen blijven bestaan door onvoldoende mondhygiëne/ medewerking, kan het zijn dat de behandelaar besluit de behandeling voortijdig te staken en de apparatuur en/ of brackets te verwijderen voordat het resultaat goed is.
– Allergieën: Allergische reacties op metalen (nikkel) of kunststof onderdelen van de beugel treden soms op. Dit kan ertoe leiden dat het behandelplan gewijzigd moet worden of dat de behandeling zelfs moet worden gestopt.
– Wortelresorptie: De wortels van tanden en kiezen kunnen korter worden (wortelresorptie) tijdens de orthodontische behandeling. Bij sommige patiënt gebeurt dit in geringe mate, maar heel uitzonderlijk kan er na de behandeling een flink deel van één of meerdere wortels zijn verdwenen. Het is niet precies bekend wat de oorzaak hiervan is en het is ook niet te voorspellen welke patiënten wortelresorptie zullen krijgen. Als wortelresorptie geconstateerd wordt tijdens de behandeling, kan uw behandelaar besluiten om tijdelijk een rustpauze in de behandeling in te lassen ofwel om de behandeling vroegtijdig te beëindigen. Om te kunnen voorspellen of er een vergroot risico is worden er voor en tijdens de behandeling röntgenfoto’s gemaakt. Dit is meestal een OPT; een röntgenfoto van de gehele kaak.
– Zenuwbeschadiging: Bij een tand, die door een ongeluk of door vergevorderd tandbederf aangedaan is, kan de tandzenuw beschadigd zijn. Dit is niet altijd zichtbaar. Door de verplaatsing van tanden tijdens de orthodontische behandeling kan deze sluimerende ontsteking geactiveerd worden. Een wortelkanaalbehandeling kan dan noodzakelijk zijn.
– Relapse: Het voltooien van een orthodontische behandeling is geen absolute garantie voor een leven lang perfect rechtstaande tanden. Na een orthodontische behandeling kunnen tanden en kiezen weer wat verschuiven. In bepaalde situaties, zoals bij forse en onvoorziene kaakgroei, mondademhaling, verhoogde tongdruk of afwijkende mondgewoontes, kan het behaalde behandelresultaat minder stabiel zijn. Verder geldt dat met het toenemen van de leeftijd de positie van tanden of kiezen verandert. Dit hoort bij het normale verouderingsproces en geldt ook voor gebitten die niet orthodontisch zijn behandeld.
Om het behaalde eindresultaat zo goed mogelijk te behouden, wordt aan het einde van de orthodontische behandeling retentieapparatuur ingezet (een spalkje en/ of een uitneembare nachtbeugel). Het regelmatig en langdurig dragen van deze retentie beugels evenals het nakomen van de nacontroles zijn essentieel voor een zo stabiel mogelijk eindresultaat.